Wanneer een gehuwde partner eigen gelden stort op een persoonlijke of gezamenlijke rekening, heerst vaak de overtuiging dat deze gelden automatisch “eigen” blijven. In werkelijkheid bepaalt niet de naam van de rekening, maar het huwelijksvermogensstelsel het eigendomsstatuut van die gelden. De rechtspraak van het Hof van Cassatie legt de lat voor het bewijs van vermenging met gemeenschappelijke gelden echter bijzonder hoog.
Een veelvoorkomende situatie: een gehuwde partner onder het wettelijk stelsel stort tijdens het huwelijk eigen gelden op een persoonlijke of gezamenlijke bankrekening. Denk aan geërfd geld dat op de gezinsrekening belandt, of de opbrengst van een eigen woning die wordt gestort op een rekening waarop ook beroepsinkomsten toekomen.
Veel echtgenoten gaan ervan uit dat deze gelden “eigen” blijven, ongeacht waar ze terechtkomen. Maar juridisch ligt dat anders.
Het eigendomsstatuut van gelden op een bankrekening wordt niet bepaald door op wiens naam de rekening staat, maar door het toepasselijke huwelijksvermogensstelsel. Voor wie gehuwd is onder het wettelijk stelsel, het stelsel dat het meest gangbaar is, geldt het vermoeden van gemeenschap: alle gelden op een bankrekening worden vermoed gemeenschappelijk te zijn, tenzij het tegendeel bewezen wordt (art. 2.3.22, § 3 BW).
Het risico? Eigen gelden kunnen ongemerkt vermengd raken met gemeenschappelijke fondsen, waardoor ze hun eigen karakter verliezen.
Bij een echtscheiding probeert de stortende echtgenoot vaak zijn eigen gelden terug te vorderen via een huwelijksvermogensrechtelijke vergoeding. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Niet alleen moet worden aangetoond dat het om eigen gelden ging, ook moet bewezen worden dat deze gelden daadwerkelijk in de gemeenschap zijn terechtgekomen door vermenging (art. 2.3.45 BW).
En precies daar wringt het schoentje.
In haar arresten van 4 september 2020 en 17 maart 2022 heeft het Hof van Cassatie duidelijkheid gebracht: de loutere storting van eigen gelden op een (gezamenlijke) rekening volstaat niet. De echtgenoot moet bewijzen dat er een onomkeerbare vermenging heeft plaatsgevonden, waardoor de eigen gelden niet langer individualiseerbaar zijn en daadwerkelijk in het gemeenschappelijk vermogen zijn gekomen.
Dat bewijs mag geleverd worden met feitelijke vermoedens, maar de lat ligt hoog.
Bewijs kan bijvoorbeeld geleverd worden door verschillende bewerkingen op de bankrekening aan te tonen waardoor het saldo lager is dan het bedrag afkomstig van de eigen gelden. Ook uitgaven ten behoeve van het huishouden, betaald met de gemeenschappelijke rekening waarop de eigen gelden werden gestort, kunnen gelden als feitelijk vermoeden van onomkeerbare vermenging.
De bewijslast voor de echtgenoot die een vergoeding vordert, is verzwaard. Wie het bewijs van onomkeerbare vermenging niet kan leveren, riskeert zijn eigen gelden kwijt te zijn én geen vergoeding te ontvangen.
Daarom is het cruciaal om:
Wie zijn eigen vermogen wil beschermen binnen het wettelijk stelsel, doet er goed aan om vooruit te denken. Een doordachte financiële organisatie én duidelijke afspraken kunnen veel discussies en bewijsproblemen vermijden bij een eventuele relatiebreuk.
Geschreven door